
Preek 12 maart bij Johannes 4 en Exodus 17 in de Dorpskerk te Barendrecht
Waar haal je het vandaan? Het boeiende van dit gesprek tussen Jezus en de Samaritaanse vrouw over drinkwatervoorzieining is dat zij spreekt van een put en Jezus van een bron. In het watermanagement van het land Israël is dat een groot verschil. Een put bevat opslag van regen, stilstaand water, dat al snel troebel wordt en dat maar beperkt voorradig is. In periode van droogte raakt het op. Een drooggevallen put wordt dan ook wel gebruikt als gevangenis, denk aan de geschiedenis van Jozef.
Bij een bron is dat anders, dat is stromend water, dat borrelt op, fris en gezond, daarom wordt dat ‘levend water’ genoemd. Het vinden van een bron is Bijbels gesproken van levensbelang.
De Samaritaanse vergelijkt haar leven met een put, haar leven is stil komen te staan. Dat ze daar op het middaguur alleen bij de put is, wijst daarop. Water halen was meestal een sociale activiteit, maar zij is geïsoleerd geraakt. En uit het vervolg van het gesprek blijkt dat ze meerdere relaties heeft gehad die haar geen geluk hebben gebracht. Vandaar haar afwerende reactie richting Jezus, ze houdt hem af.
Als Jezus van Jeruzalem/Judea in het zuiden naar Galilea in het noorden reist, dan gaat hij door Samaria, dat daar tussen ligt. En dan raakt Jezus vermoeid, uitgeput, het is rond het middaguur, letterlijk staat er het 7e uur, vanaf zonsopgang gerekend.
Als je dan ’s ochtends vroeg bent vertrokken en je loopt door heuvelachtig gebied en het wordt steeds warmer, dan voel je je benen steeds zwaarder worden, je lichaam uitdrogen, dan ben je als dat hert uit psalm 42 dat verlangt naar fris, dorstlessend water.
Geef mij te drinken zegt Jezus, plompverloren, tegen de Samaritaanse vrouw die hij ontmoet bij de waterput die de Jacobsbron heet. Jezus is hier degene die om een geschenk, om een gunst vraagt, hij heeft geen emmer, hij kan er niet zelf bij, daar heeft hij de hulp van deze vrouw bij nodig.
Maar zij weigert, heeft Jezus het niet beleefd gevraagd, geef mij te drinken, klinkt voor mij nogal direct, maar dat is het probleem niet, het probleem is dat zij een Samaritaanse is en Jezus een Jood, hoe kunt u mij dan om drinken vragen?
Hoe dan. De vrouw is op haar hoede, waterputten waren ontmoetingsplekken voor mannen en vrouwen, en zij houdt er rekening mee dat die vraag van Jezus misschien niet onschuldig is. Zullen we nog wat drinken…. Haar ervaringen met mannen zijn niet zonder problemen geweest en zij geeft een grens aan. Ze houdt afstand.
Maar zo’n man is Jezus niet en er ontstaat een gesprek over het geschenk dat God geeft, het levende water. En dan moet je het niet zo lezen alsof deze Samaritaanse er niets van begrijpt en onwetend is. Als Jezus over het geschenk van God en het levende water begint dan snapt zij dat het niet om een wonderput gaat waar je wensen uitkomen.
Zij legt zelf het verband met vader Jacob, zij begrijpt dat het om beeldspraak gaat, maar ze wil van Jezus weten hoe, hoe kom ik bij dat levende water of hoe gaat u mij dat geven?
Tussen ons ligt een kloof, u bent een joodse man, ik een samaritaanse vrouw. Vandaar dat ze zegt: U hebt geen emmer en de put is diep. Waar gaat u dat levende water vandaan halen?
Ja waar haal je het vandaan? Een zeer terechte vraag. Komende week waterschapsverkiezingen. Op veel plekken in de wereld is er schrijend tekort aan water, het peil in meren en rivieren staat ieder jaar lager, het grondwater zakt. Oogsten mislukken, omdat er tegen droge zomers niet te beregenen valt, de natuur legt het af, de grond verzilt, valt uit elkaar. En als water een schaars goed wordt, ontstaan er conflicten, wie heeft er recht op.
De Samaritaanse vrouw heeft er weet van, dat water putten een dagelijkse strijd is, zwaar werk.
Is het dan een cynische reactie als ze zegt: “Geef mij dat water Heer, dan zal ik geen dorst meer hebben en hoef ik ook niet meer hierheen te komen om water te putten.” Of spreekt er ook een echt verlangen uit? Ik denk het, het gesprek heeft bij haar iets aangeboord, een bron die verstopt zat gaat door de ontmoeting met deze rabbi weer stromen.
Want Jezus zegt: het water dat ik geef zal in je een bron worden waaruit water opspringt dat eeuwig leven geeft. Wat is nu het mooie van die uitspraak? Jezus zegt niet ‘geef mij die emmer, dan zal ik wonderwater voor je naar boven halen, dan maak ik er een wensput van’
Jezus zeg het water dat ik geef, dat geschenk van God dat wordt ín jou een bron van leven, het gaat weer stromen in jou. Als ik dat nu eens op mezelf betrek, als dat is wat God mij wil geven, dat je een bron wordt die anderen te drinken geeft. Zoals vader Jacob eens zijn kinderen en vee te drinken gaf.
Dan moet je nog steeds dat dagelijkse werk doen en dat is wel eens uitputtend, dat je denkt waar haal ik het vandaan, maar in je blijft er iets stromen, omdat Jezus je aanspreekt, omdat hij die bron bij je aanboort van eeuwig leven.
En als je bang bent dat de bronnen van het geloof uitgeput raken. Waar haal je het vandaan dat levende water? Is het grondwaterpeil door de geestelijke droogte van deze tijd niet zo diep weggezakt dat de jonge wortels nauwelijks nog gevoed kunnen worden. Daar valt niet tegen op te beregenen, het verdampt waar je bijstaat. Maar er is een bron, een levensbron, die stromen blijft. Water uit de rots.
En je denkt misschien, waar ga je het vandaan halen om de nood van de wereld te lenigen, is wat je doet niet te weinig, een druppel op een gloeiende plaat wordt er dan gezegd. Zo spreekt Jezus niet, voor Jezus maakt juist het kleine gebaar, die ene hulpactie het verschil, ergens anders zegt hij: “wie aan een van deze geringe mensen een beker koud water geeft, amen, die zal zeker beloond worden.”
In het vervolg van het van het verhaal gaat het stromen, de Samaritaanse gaat in de stad, waar ze vandaan komt, vertellen wat ze heeft meegemaakt en de mensen in haar omgeving merken het op, ze komen door haar getuigenis tot geloof. en ik stel me voor dat ze zo uit haar isolement komt, dat ze voortaan aan haar buren vraagt, ga je vandaag mee naar de put, ik bedoel de bron, om water te halen.
Ik denk dat dit verhaal ons leert dat het in je zit, dat dat stilstaande water zomaar in je kan gaan stromen, dat het in je opwelt en dat je zo voor je medemens een bron van geloof en vertrouwen wordt. Dat is wat God wil geven.
Jezus, oorsprong van mijn leven,
zon van vreugde, hoog verheven,
Jezus, hart van mijn beminnen,
levensbron en licht der zinnen,
zie ik val hier voor uw voeten,
laat mij waardig U ontmoeten,
mij genieten van uw spijze,
bij U zijn om U te prijzen. (lied 376:5)