O hoofd vol bloed en wonden

Over de film ‘De man uit Rome’

Op Goede Vrijdag ga ik naar de film in Rotterdam-Zuid. Ik fiets langs het Feyenoord stadion. Daar liep 2 dagen eerder een Ajax-speler een bloedende hoofdwond door een aansteker die door een Feyenoord-fan naar hem toe werd gegooid. Iedereen is daar erg van geschrokken, maar met de opgeklopte sfeer rond voetbalwedstrijden hoeft niemand zich erover te verbazen.  De antisemitische leuzen die vooraf werden gescandeerd zijn al jaren een vast onderdeel van de klassieker. Zie de mens.

De film heet ‘De man uit Rome’,  van regisseur Jaap van Heusden, over de Italiaanse priester Filippo die namens het Vaticaan een vermeend wonder moet onderzoeken in een Limburgs dorp. Daar is ten huize van het gezin van Slochteren een Mariabeeld gaan huilen.

Aan het begin van de film zien we een hond in een vrachtwagencabine, vermoedelijk een verwijzing naar de tv-serie ‘dagboek van een herdershond’ met kapelaan Odekerke uit de jaren ‘70 . De gemoedelijke sfeer van het ‘rijke Roomse leven’ is in deze film ingehaald door de tijdgeest. Meerdere personages zeggen niet religieus te zijn en zijn kritisch op de kerk. Maar het wonder maakt veel los en de dorpspastoor gaat daar wijs mee om.

Graag had ik gezien dat de film in de streektaal was opgenomen, bijna een reden om BBB te stemmen, maar de karakters spreken gebroken Engels met elkaar. De productie moest immers internationaal gefinancieerd worden en de hoofdrol wordt gespeeld door een Italiaan.

De dorpelingen zijn getraumatiseerd door een schietpartij op de plaatselijke school, waarbij meerdere tieners vermoord zijn. De zoon van de familie van Slochteren is één van hen, dochter Therese heeft het ternauwernood overleefd en is sindsdien met stomheid geslagen. Zij is de eerste getuige van de Mariatranen.

 Filippo is cynisch, hij gelooft dat de wereld verslaafd is aan de leugen en dat het zijn opdracht is het mirakel te ontmaskeren. Hij is daarin trouw aan de leer van de R.K. kerk die een bovennatuurlijke oorzaak pas erkent, als de natuurlijke zijn uitgesloten. Wat theologisch te betreuren valt, God wordt daarmee de Gatendichter, maar Filippo wil graag het bijgeloof bestrijden. Als een inquisiteur heeft hij een gereedschapskist met (martel)werktuigen bij zich waarmee hij het Mariabeeld gaat onderzoeken

Filippo is een gedreven man, maar ook een lijdende knecht, eenzaam en gekweld door een maagzweer. Hij wordt in elkaar geslagen, tegen het hoofd geschopt, een man van smarten. En wanneer de pijn van het dorp tot hem doordringt, gaat hij twijfelen aan zijn missie. Bij een herdenkingsdienst voor de slachtoffers houdt hij een indrukwekkende preek die hij inzet met het kruiswoord: “Mijn God, mijn God waarom hebt gij mij verlaten.” De verwijzing naar Golgotha wordt versterkt omdat zijn woorden vertaald moeten worden zoals in het evangelie ook gebeurt. Filippo bekent dat hij geen troost kan brengen. Alleen de lijdende God kan helpen.  

In een interview met regisseur Van Heusden in de filmkrant zegt de interviewer: “ik ben niet religieus, jij neem ik aan ook niet.” Van Heusden: “dat ben ik wel, ik ga wekelijks naar de kerk.”

Op de terugweg fiets ik weer langs het stadion en de moskee die er tegenover ligt. Het is vrijdagmiddag en ramadan, het is druk, er wordt ook buiten gebeden. Ik vang een flard van een preek op: ‘waar sta jij als individu…’

’s Avonds begint de kerkdienst  met ‘O hoofd vol bloed en wonden’

Hemelvaart tot in de hel

preek bij Exodus 14 en 1 Petrus 3

Een koningshuis van priesters zullen jullie zijn, een heilig volk, zo speekt Mozes het volk Israël aan, als de Eeuwige een verbond met hen gaat sluiten. En deze eretitel gebruikt ook Petrus in zijn brief voor de gemeente van Christus, een koningshuis van priesters en een heilig volk.

Gekroond en gezalfd ben je, aan God toegewijd. Precies bij de kroning van Charles III sprak de bisschop die woorden en inderdaad juist bij de zalving, het onderdeel van de ceremonie dat heel persoonlijk werd gehouden, niet voor het oog van de wereld, maar afgeschermd van de camera’s. Voor Gods aangezicht.

Dat maakte op mij nog de meeste indruk dat je het niet zag, dat die zalving in het verborgene gebeurde, ook een staatshoofd heeft recht op een eigen ruimte en het maakte dat het ook waarachtig, het gaat niet om de beeldvorming en om het pronken en pralen, maar om een mens die een taak krijgt, een opdracht, een zware last zo’n kroon op je hoofd, dan gaat het er om dat je hart daar klaar voor is.

Dat gebeurt in de zalving en dat is in de kerk ook toewijding aan Christus, de naam die gezalfde betekent, in het Hebreeuws messias.

(misschien heb je er niet zoveel mee, ben je republikein, maar ik vind dat die Bijbelteksten dan wel zin hebben, het gaat om dienend leiderschap, een democratisch ideaal). Het revolutionaire van dat koninklijk priesterschap is dat de Eeuwige niet tegen Mozes zegt, jij wordt koning en priester en Petrus profileert zich ook niet als de sterke man en troonopvolger. De gemeente wordt aangesproken, in dat verbond, in Christus, zijn jullie een koningshuis van priesters, een heilig volk.

Jullie zijn gekroond en gezalfd en ingewijd, vorstelijk op de troon gezet. En het bijzondere is dat Mozes dat zegt tegen een heel sjofel volk, op de vlucht geslagen, haveloze gelukszoekers in de woestijn, zonder bed, bad en brood. Alleen het manna van boven.

En Petrus, daar ga ik nu verder op door, die ziet een gemarginaliseerde gemeente voor zich, een kerk in een al even precaire positie, vreemdelingen zijn het in hun omgeving, rare types misschien wel, onaangepast, omdat ze meegaan in dat verhaal van sterven en opstaan, omdat ze Jezus als hun Heer en meester zien.

En daar worden ze op aangekeken, Petrus zegt tenminste dat dat voor kan komen dat je onrecht wordt aangedaan, dat je lijdt, juist omdat je het goede nastreeft. Heb je dat wel eens meegemaakt? Dat gebeurt niet overal en altijd, Petrus geeft daar een heel genuanceerd beeld van, in de regel is er waardering voor, als je eerlijk bent, vriendelijk in de omgang, zachtmoedig, dat wordt al een beetje vreemd gevonden. En het kan ook zomaar omslaan, dan worden je intenties gewantrouwd, je motieven verdacht gemaakt, juist omdat je gelooft?.

Petrus denkt bij dat lijden vooral aan verbaal geweld, kwaadsprekerij, intimidatie en bangmakerij, hoor jij soms ook bij de kerk..? Scheldpartijen, haat, woorden doen pijn, laten lidtekens achter, het is niet dat je het niets doet, leugens kunnen je in de problemen brengen, er zijn ook nu landen in de wereld waar christenen heel gemakkelijk worden opgepakt op grond van valse beschuldigingen. Dan kom je in de gevangenis, Petrus weet daar alles van en over de gevangenis gaat het ook in zijn brief. Daar komen we nog op.

Dan komt het er op aan dat je een moreel kompas hebt, een goed functionerend geweten, heilig de christus in uw harten, zegt Petrus,  wars van uiterlijk vertoon, koester het leven van de Geest in je, de olie waarmee je gezalfd bent trekt naar binnen, vernieuwt je van binnen uit.

En dan heb je een antwoord als je wordt aangesproken, een tegengeluid. Als je om rekenschap wordt gevraagd omtrent de hoop die in je is, zegt Petrus. Ja, wanneer gebeurt dat eigenlijk zeiden we tegen elkaar in de Bijbelkring toen we dit gedeelte lazen, wie is er in geïnteresseerd in die hoop en kun je het eigenlijk wel uitleggen. Je stuit op zoveel onverschilligheid.

Nu, ik denk dat er wel degelijk verlangen is in je eigen omgeving naar een tegengeluid dat de onverschilligheid overwint, een innerlijke overtuiging die houvast biedt. Een waarachtige levenshouding,  een betrouwbaar geweten. Dat wil je toch zelf ook.

Gelukkig ben je dan, zegt Petrus hier, zo heeft hij dat ook in de bergrede van Jezus gehoord. Je hoort dan bij dat koninkrijk van priesters, een heilig volk. Met onze koningsdag in Rotterdam was het thema: allemaal koningen en koninginnen. Mooi, of is het risico dat we ons dan als prinsen gaan gedragen, allemaal de baas in ons eigen vorstendom, we bepalen onze eigen regels wel totdat de politie en de ME notabene op een feestdag in actie moeten komen. Dan kom je van een koude kermis thuis.

 In de schriftlezingen word je niet tot prinsen en prinsessen, maar tot een koninkrijk van priesters gezalfd. Luther noemde dat het priesterschap van alle gelovigen. Dat je geroepen bent om elkaar in het geloof te bemoedigen en te sterken, de gemeenschap te dienen, gewoon ook door mee te doen en je taak te vervullen, de kerk dat ben jij. (in de doop ben je tot priester, bisschop en zelfs Paus gewijd zegt Luther ergens)

Dat gezamenlijk priesterschap functioneert intern in de kerk, maar ontdekte ik dankzij onze lezingen: ook naar buiten toe. Want wat doen die priesters, ze houden de liturgie, de tempeldienst gaande, tot eer van God. Dat is zo belangrijk, dat dat door blijft gaan, daar kom je voor. En zij zegenen het volk. Daartoe ben je als kerk op aarde, als koningschap van priesters, om een zegen voor de samenleving te zijn,

Door de lofzang en de eredienst gaande te houden, te blijven bidden om Gods Geest die deze wereld veranderen zal, dat is het tegengeluid, de hoop die in jullie is, het verhaal van Gods verbond met zijn volk.

Heilig de Christus als Heer in jullie harten zegt Petrus, Jezus is je voorbeeld, je morele kompas, je geweten en hij is ook de heer van deze wereld. Dat is de boodschap van hemelvaart, de machten en krachten die tegenwerken, die je soms tot wanhoop brengen, die delven het onderspit, zijn uiteindelijk aan hem ondergeschikt. Hemelvaart, dat hij zit aan de rechterhand van God. Dat betekent net niet dat er boven aan alle touwtjes wordt getrokken, maar dat God regeert via Jezus, zijn lijden en opstanding. Zo werkt zijn koningschap. Zo maakt zijn Geest alle dingen nieuw.

Het speciale van de Petrusbrief is dat de Hemelvaart van Christus ook een soort hellevaart is. Dat heeft met dat eigenaardige stukje over Noach te maken. Petrus belijdt dat Jezus als rechtvaardige is gestorven voor onrechtvaardigen, Petrus spreekt uit eigen ervaring. (zo eerlijk was hij zelf ook niet geweest…)

Om jullie bij God te brengen, en hij is zelfs zover gegaan dat toen hij stierf, hij gepredikt heeft tot de geesten in het dodenrijk. Tot degenen die in de dagen van Noach onverschillig waren, ongezeggelijk. Petrus ziet dat in het licht van Gods engelengeduld, er is een huis van bewaring is voor wie aan hun eigen ongerechtigheid ten onder gingen. Aan hen verschijnt Christus om verlossing te brengen. In zijn dood heeft Jezus tot deze gedetineerden gepreekt, om ook hen bij God te brengen, wat zal hij anders verkondigd hebben dan bevrijding.

 In de geloofsbelijdenis is dat terecht gekomen als nedergedaald ter helle. Hoe moet je dat voor je zien, Luther en Calvijn waren het daarover niet eens, Luther zag dat letterlijk-historisch, Calvijn symbolisch.

In veel kunst is het zo geschilderd, dat Jezus de duivel overwint, vastbindt en in zijn eigen gevangenis opsluit en dat de degenen die in de hel gevangen zaten worden losgelaten. Kijk maar op de afbeelding van de muurschildering van San Marco in Venetië. Alle sleutels op de grond en Christus die de hand reikt aan Adam en Eva die nogal witjes zijn na zoveel eeuwen gevangenschap.

San Marco Venetië (afbeelding beeldmeditaties.nl)

Het levert mooie plaatjes op, je ziet het voor je, maar geloof je het dan ook? Het gaat om het idee. Christus helpt je ontsnappen, nog wel het meest uit je eigen onverschilligheid en wanhoop, je gevoel van zinloosheid, er is een uitweg, een escape, een ontsnappingsmogelijkheid: je kunt het goede doen, Jezus volgen, ook als je het moeilijk wordt gemaakt.

Als ik die dagen van Noach die Petrus boven water haalt naar deze tijd vertaal, dan denk ik aan de film Cafarnaum, die ik vorige week zag bij de filmmiddag van Vorming en Toerusting. Aangrijpend, die moet je eigenlijk gezien hebben. Het gaat over een jongetje Zain in een sloppenwijk in Beiroet, gevangen in armoede, uitzichtloosheid en uiteindelijk ook echt in de gevangenis. Maar hij heeft een moreel kompas, in die zee van lijden weet hij wat goed doen is, ontferming en hij brengt daar een soort van hoop.

Dat is hemelvaart, dat Christus afdaalt in onze gevangenis, juist in de diepste krochten van de wereld is de Heer aanwezig, om daar God met ons te zijn, om de machten en krachten die je in de greep houden de wacht aan te zeggen, om je te ontketenen, vrij te spreken. Jezus is Heer.

Tenslotte: 8 zielen worden er gered in het verhaal van Noach. Zo is dat in het klassieke doopformulier terecht gekomen, beeld van een piepkleine kerkgemeenschap. Het onverwacht hoopvolle van de Petrusbrief is dat het hem gaat om de rest, die anderen, die gevangen zaten in hun onverschilligheid, Christus gaat naar hen toe.

En hij reikt je de hand, om Gods bondgenoot te worden, medewerkers van zijn Rijk, de nieuwe schepping die al leeft in jouw hart.

Kom Schepper, God o Heilige Geest. Amen

Vanitas

David Bailly, Vanitasstilleven met portret van een jonge schilder (1651)

Vanitas

In de Lakenhal in Leiden loopt tot 2 juli een mooie expositie over de vanitas-schilderijen van David Bailly (1584-1657), een plaats-, tijd- en vakgenoot van Rembrandt. Vanitas, betekent ijdelheid in de Bijbelse betekenis van vergankelijkheid en tevergeefsheid. Het verwijst naar de openingswoorden van het Bijbelboek Prediker, waar staat: “IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid” (in de Nieuwe Bijbelvertaling: “Lucht en leegte, alles is leegte.”)

In de 16e en de 17e eeuw werden vanitas-stillevens een geliefd genre, waarin diverse symbolen die de sterfelijkheid symboliseren werden getoond: kaarsen, schedels, bellenblazers, verwelkende bloemen, dode dieren etc. Een belangrijke inspiratiebron was de stoïcijnse filosofie, met name de geschriften van Seneca over tijd en eindigheid waren populair. Op één van de werken van Bailly prijkt een borstbeeld van de Romeinse filosoof. Teksten als ‘homo bulla’ (de mens is een zeepbel) en ‘quis evadet’ (wie zou eraan ontkomen) werden in de stillevens verwerkt.

Het vanitas-thema benadrukt hoe betrekkelijk alles is in het licht van de sterfelijkheid. Schoonheid, kennis en rijkdom vergaan. Het dubbelzinnige van de schilderijen is dat ze deze boodschap van nietigheid brengen, maar meteen van de gelegenheid gebruik maken om te tonen om de eigen virtuositeit ten toon te spreiden. Best ijdel inderdaad.

Het laat zien wat de opkomst van de moderniteit te bieden heeft, veel moois en een antropocentrisch wereldbeeld waarin de mens zichzelf relativeert, maar daarmee ook tot de maat der dingen maakt. Alles is ijdelheid. Het leuke van de Lakenhal is dat je ter plekke het contrast kunt zien met de voormoderne middeleeuwse kunst, met name de altaarstukken, waarin de kruisiging en de graflegging van Christus pijnlijk dichtbij komen en je tot deelnemer maken van een schouwspel waar je niet stoïcijns onder kan blijven. En dan nog het beroemde laatste oordeel van Lucas van Leijden (1527), waarbij alle betrekkelijkheid het veld ruimt voor alles of niets.

Twee wijzen van geloven? Middeleeuws of modern. Ik denk niet dat wij het voor het kiezen hebben, daarvoor zijn we te geseculariseerd. Maar, op 1 van de stillevens van Bailly zie je naast een met overdaad gedekte tafel ook een schaal met avondmaalsbrood en de beker der dankzegging. Toont de schilder ons zo terzijde toch nog een medicijn tegen de ijdelheid?

David Bailly, Keukenstilleven (1616)

Houd me niet vast

Rembrandt- De opgestane Heer verschijnt aan Maria Magdalena (Statenverteling.net)

Een van de meest ontroerende momenten van de Matteus Passion  van Bach is de Aria die gezongen wordt als Jezus aan het kruis gehangen is:

In het Duits begint de tekst zo: Sehet, Jesus hat die Hand, Uns zu fassen Ausgespannt. Kommt

Kijk, Jezus heeft zijn handen om ons te vatten uitgespannen, Kom

Dat komt dichtbij, dat de gekruisigde Jezus zijn armen gespreid houd als handreiking, als welkomstgebaar, als toewending en zegen: kom in mijn armen, om ons als verloren kuikens onder zijn hoede te nemen, dat is niet zo maar modieuze theologie, dat had Bach al gezien.

De gekruisigde heeft de handen uitgestrekt: kom, zoek erbarmen vindt verlossing, zoek het hier. Dat is het beeld, de boodschap van Goede Vrijdag.

In de beeldende Matteus-vertaling van Jan Rot:

Vrede! Jezus reikt de hand . Naar elk mens in ieder land. Kom – Waarom? – in Jezus’ armen! Zoek naar klaarheid! Wat is waarheid? Zoek dan! – Hoe? – in Jezus’ armen!

Jezus reikt je de hand

Dat is Goede Vrijdag, dan valt het toch wel heel erg op, dat je met Pasen niet de kans krijgt Jezus vast te houden en in de armen te sluiten. Ja, dat valt op, misschien ook wel tegen.

Want de leerlingen, Maria, Petrus en de andere leerlingen zien een leeg graf, een weggerolde steen, doeken die terzijde zijn gelegd, alsof iemand wakker is geworden en z’n bed netjes heeft opgemaakt. Maar het lichaam van hun Heer zien ze niet, nergens te bekennen. Ze zien natuurlijk vooral wat er mist, wat er ontbreekt.

En dat bezorgt ze grote onrust en stress. En verdriet, Maria huilt bij het graf.

En als ze dan iemand ziet, dan denkt ze dat het de tuinman is. De hovenier die in de tuin bezig is, vroeg in de ochtend, voor dag en dauw, in onze kerktuin gaat dat ook zo.  Er wordt hard gewerkt in de vroege morgen.

Ze vraagt de tuinman, waar hebben ze hem neergelegd. Ja, ze denkt dat het de tuinman is. En die zegt alleen maar ‘Maria’.

Maar voordat Maria van Magdala ook maar een toenaderingspoging kan doen, ze heeft alleen nog maar rabboeni geroepen, meester, zegt Jezus ‘houd me  niet vast’ in andere vertalingen ‘raak mij niet aan.’

Dat komt niet heel uitnodigend en verwelkomend over, waar is dat grootse gebaar  van zegening en aanvaarding gebleven.

Maar hier een afwerende reactie, houd me niet vast, het lijkt haast een coronareflex, iemand steekt een hand uit en je schrikt, deinst terug, moet ik dat wel doen.

Of een waarschuwing tegen ongewenste aanrakingen, iemand tegen zijn of haar zin in betasten, dat is grensoverschrijdend gedrag. Maar is dat hier het geval?

Hoe close was Maria van Magdala met Jezus, daar zijn nogal wat theorieën en speculaties over, maar we weten bijna niets van haar. In het Johannesevangelie kom je haar voor het eerst tegen, onder het kruis. Ze wordt vaak geïdentificeerd met de Maria die Jezus zalfde, maar die kwam uit Bethanië, de zus van Martha en Lazarus. En deze Maria dus uit het plaatsje Magdala. Maria de Magdaleense.

Vroeg op de eerste dag van de week komt zij bij het graf, is zij daar.

Ze is de eerste die de opgestane Heer heeft gezien. En Jezus stuurt haar om het bericht door te geven aan de anderen. Zij. De apostel van de apostelen.

Maar eerst de wanhoop. Vergelijk haar situatie met die van het volk Israël in het Paasverhaal van exodus, als ze in het nauw gedreven worden door het leger van de farao met zijn ruiters en paarden, zwaarbewapend en meedogenloos. Je wordt verpletterd. Er is geen route!

Het volk kijkt om en ze zien de dood in de ogen, ze zitten klem. Hadden we het niet gezegd, we waren liever slaven gebleven in Egypte, nu komen we om in de woestijn.

Ze zien het gevaar, met een been in het graf, er wordt jacht op hen gemaakt en dan zegt Mozes. Wees niet bang, je zult het zien hoe de Heer redding brengt en je zult deze Egyptenaren die dood en verderf brengen niet meer zien, nooit van je leven, in eeuwigheid.

Zie je  redding?: in het Hebreeuws ‘jeshoua’, de naam van Jezus of zie je alleen de doodsdreiging, het gevaar, (de beproevingen waar de apostel Petrus over spreekt in zijn brief.)

Mozes houdt het volk geloof voor, vertrouwen, ga anders kijken, hoe zouden ze de Israëlieten dat opgevat hebben terwijl de Egyptenaren op hen af kwamen om ze finaal te verpletteren.

Het boeiende is dat de HEER Mozes dan nogal bruut onderbreekt. Hoezo ‘de HEER zal voor u strijden, jullie hoeven niets te doen’  Waarom roep je mij te hulp. Zeg tegen de Israëlieten dat ze verder trekken.

Ja, de Heer brengt redding, heb vertrouwen en dat houdt in dat je nu zelf ook in beweging moet komen, een move maken, dat moeten ze nu zelf doen, doortocht door de zee.

Zo moet Maria op weg gaan naar Petrus en de andere leerlingen: Ga. En ze gaat: ik heb de Heer gezien.

Heel mooi dat we iets gelezen hebben uit een brief die op naam van diezelfde Petrus staat. En dat die benadrukt dat we het vaak niet zien, zo spreekt hij ons andere leerlingen toe. U hebt hem lief zonder hem ooit gezien te hebben en zonder hem nu te zien gelooft u in hem.

Ergens is dat de grote beproeving, dat we meer dreiging dan redding zien, meer dood dan leven, meer leegte dan houvast. Bonhoeffer zegt in een van zijn brieven vanuit de dodencel dat de verborgenheid/ afwezigheid van God bijna ondragelijk voor hem is.

Hij bedoelde natuurlijk niet het feit dat God onzichtbaar is, maar de ervaring dat je reddeloos en hulpeloos bent, en aan je lot overgelaten, en dat je machteloos staat, en dan te blijven geloven..

Dat er een weg is ondanks alle overmacht, een doorgang door de dreiging heen, dat er een weg wordt gebaand die jij mag gaan, het volk krijgt een vrije doortocht.

Dat is, zegt Petrus, tot ons, andere leerlingen opnieuw geboren worden, dankzij de opstanding van Jezus Christus ga je leven in hoop, zie je toekomst. Eigenlijk staat er dat je een levende hoop wordt. Hoop doet leven, dat betekent Bijbels dus niet: bij gebrek aan perspectief kun je altijd nog hopen en bidden. Dan zegt God, waarom roep je mij om hulp, ik wijs je toch een weg, ik geef je recht van overpad, ik schenk je toekomst zelfs door de dood heen, ga, go.

Door de doortocht van Pasen mee te maken, de bevrijding van Israël uit Egypte, het lijden van Jezus en zijn opstanding, ga je het zien dat er ook voor jou een route is

Petrus zegt in zijn brief tenslotte nog iets heel eigenaardigs over het opstandingsevangelie: dat wat aan ons geopenbaard wordt dankzij Pasen, zelfs de engelen graag zouden zien.

Bij de rabbijnen is het een vaker terugkerende gedachte dat God zijn volk meer liefheeft dan de engelen. Dat de mensen voor hebben op de engelen dat zij kunnen kiezen, daar zijn dan verhalen over dat de engelen zich achtergesteld voelen.

Dat is rabbijnse logica om te beseffen hoe bevrijdend dat de Heer je vraagt, je uitdaagt om op te staan, om te leven in hoop, om met nieuwe ogen te kijken.

Iets daarvan zien we in het schilderij van Rembrandt over de opstanding, Christus verkleed als tuinman, met hoed en tuinschep, bezig om de nieuwe schepping te creëren, Maria die zich omdraait.

De engelen houden slechts de wacht, sterker nog, ze lijken uit te rusten, ze zitten er relaxed bij, hun werk is gedaan, maar Maria heeft de Heer gezien, voor haar begint het nu, zij wordt weggestuurd, ga.

Heel typisch,  in het Johannesevangelie hebben de engelen niets te vertellen, van hen komt het Paasevangelie niet: de Heer is waarlijk opgestaan.

Dat is aan Maria Magdalena, apostel der apostelen. ‘Houd mij niet vast’, zegt de Opgestane. Dat is geen afwerend gebaar, maar een bevestiging van Gods toewending naar deze wereld.

Want Christus, de Levende geeft haar een roeping, een doel, ze krijgt gezag, autoriteit, een missie: Ga naar de broeders en zeg tegen hen dat ik opga naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God die ook jullie God is.

Dat is opnieuw de boodschap van Goede Vrijdag, als alles wordt volbracht. Jezus heeft zijn handen uitgespannen om jou en de wereld te omvatten met zijn handen.

En dat betekent volgens mij: het is aan jou als mens om het te laten zien, om het door te geven. De engelen blijven wel zitten op hun plek, Maria wordt eropuit gestuurd.              Ga.       

Het Pascha

Een wonderlijk bestaan

Jan van Eijk, De aanbidding van het Lam Gods, statenvertaling.net

S’Hemels goetheyt die voorhenen

Ons Voorvaders heeft beschenen

Is hier opt Toneel herspeelt,

En na t’leven afghebeelt (2055-58)

Een van de hoogtepunten van de seidermaaltijd die het Joodse volk aan de vooravond van het Pesachfeest houdt om de uittocht uit Egypte te gedenken is de uitspraak ‘niet onze voorouders, maar wij zelf zijn toen bevrijd’. Deze woorden bevestigen de reële werking van de herbeleving die door middel van deze maaltijd en de vertelling van de bijbehorende geschiedenis plaats vindt. Alsof je er zelf bij bent geweest.

Dat is tevens de functie van liturgie (woord en sacrament) in de kerk en bij Vondel ook de functie van toneel. Je bent niet alleen toeschouwer, maar ook deelnemer. In ‘het Pascha’, zijn eerste toneelstuk, maakt Vondel zijn publiek tot ooggetuigen van de uittocht uit Egypte. Het Pascha is de aanduiding voor het offerlam…

View original post 291 woorden meer

Lazarus

Caravaggio, de opwekking van Lazarus, bron: Statenvertaling.net

Preek 26 maart zondag Judica over Johannes 11

Doe recht (Latijn: Iudica’), doe mij recht, is de naam van deze zondag, de 5e in de 40-dagen tijd, zo begint psalm 43, waar iemand op de vlucht is, een veilig heenkomen zoekt en dat past bij de situatie in het evangelie, waar Jezus is uitgeweken, Jeruzalem en Judea heeft verlaten om te ontkomen aan zijn belagers, een voortijdige dood te ontlopen.

Maar dan gaat hij tot verrassing van vriend en vijand en tegen het advies van zijn leerlingen in toch weer richting Jeruzalem, zoals in de psalm ook gebeurt, maar voor Jezus is dat dus het hol van de leeuw, levensgevaarlijk terrein, uiterst riskant, want ze willen hem daar doden.

Maar hij gaat, naar Betanië, op loopafstand van Jeruzalem, omdat hij naar Lazarus toe wil, een vriend, die hij liefheeft, evenals diens zussen Maria en Marta

Lazarus, die naam betekent mijn God helpt, in het Hebreeuws Eliezer.

Lazarus woont met zijn zussen Maria en Marta in Bethanië, , een plaatsje dat niet veel voorstel, huis der armen betekent Bethanië, 15 stadiën, ongeveer 4 km van Jeruzalem, het is een soort sloppenwijk, een pauperdorp, een kansarme buurt. Jezus kwam daar graag, in de dagen voor Pasen zal hij daar eten en overnachten.

Lazarus, zijn naam getuigt van de God die een Helper is van de armen, maar hij is ziek. Eigenlijk staat er dat Lazarus verzwakt is, hij kwakkelt, chronische klachten, hij tob met zijn gezondheid en  wordt maar niet beter, een soort van long covid, q-koorts, geen duidelijke diagnose. Heer, degene van wie u houdt, die uw vriend is, is als maar zwak.

Maria en Martha sturen Jezus dit bericht, ze vragen niet rechtstreeks of hij ook wil komen en of hij Lazarus kan genezen, ze stellen de rabbi op de hoogte. Maar ze schatten de situatie nog niet in als hoogst urgent, het is meer van, als de kust weer veilig is, kom dan even langs op ziekenbezoek, hij kan het gebruiken.

En ze hebben geloof dat Jezus zieken kan genezen, ze waarderen zijn vriendschap, maar ze hebben er begrip voor dat de mogelijkheden van hun vriend begrensd zijn. Hij is nu aan de overzijde van de Jordaan.

En hoe schat Jezus de situatie in? Hij zegt:, deze zwakte  loopt niet uit op de dood, maar op de eer van God en dat de Zoon verheerlijkt wordt

 Maar, op het moment dat het bericht van Maria en Martha Jezus bereikt is Lazarus al gestorven, zo zal later in het verhaal blijken.

Jezus maakt geen haast, hij wacht nog 2 dagen, hij blijft op zijn plaats, en dan, na die 2 dagen, maakt hij toch aanstalten: ‘laten we weer naar Judea gaan.’

Terug naar die onveilige plek, het hol van de leeuw en zijn leerlingen vragen zich af wat hem bezielt, waarom?

En de leerlingen denken in het geheel niet aan Lazarus, die kansarme zwakkeling in het pauperdorp , maar aan het risico dat Jezus in Jeruzalem loopt: de Judeeërs zoeken u te stenigen. De leiders in Jeruzelem willen hem grijpen en terecht stellen omdat  hij zich met God had gelijkgesteld. Daarom was Jezus gevlucht en naar de overzijde van de Jordaan gegaan.

Jezus zegt: Lazarus onze vriend is te rusten gegaan, prachtig dat Jezus hem vriend noemt, ja hij had hem en zijn zussen lief, en hij zegt ónze vriend. Mijn vriend, die arme zwakkeling is ook jullie vriend. En ik ga hem uit zijn slaap halen. Ik breng hem weer bij zijn positieven.

De discipelen, niet voor 1 gat te vangen, zien daarin een reden temeer om niet terug te gaan naar Bethanie en aan de veilige kant van de Jordaan te blijven. Heer, als hij slaapt is dat een goed teken, hij heeft zijn rust nodig, dan zal hij herstellen. Ja, zo is er altijd wel een excuus om niet bij een zieke langs te gaan.

Dan speelt Jezus open kaart, vrijuit zegt hij wat er aan de hand is, Lazarus is gestorven, hij heet God helpt, maar hulpeloos kwam hij aan zijn eind. Een zwakke gezondheid en toen is het toch nog snel gegaan. Hij is dood en intussen al begraven.

Als je verder leest, dan voel je de emotionele betrokkenheid, dan merk je hoe begaan Jezus is met Lazarus en Marta en Maria en hoe hij hen recht doet, hoe nabij hij hen is in hun verdriet. Het Johannesevangelie staat bekend om zijn hoge christologie, Jezus wordt met God gelijkgesteld en tegelijkertijd komt Christus hier ontzettend dichtbij, hij is intens bedroefd om het sterven van zjin vriend,

Hij weent, hij is oprecht boos omdat Lazarus gestorven is, hij kan het helemaal niet hebben dat zijn vriend in het graf ligt en hij begrijpt Maria en Marta die allebei hun eigen verdriet hebben. Ontroostbaar zijn.

Ik mis dat wel eens in de ethische discussies over leven en dood,  dan gaat het over rechten en vrijheden. Maar waar blijft dan de ervaring dat je elkaar niet kunt missen, dat de dood eigenlijk onaanvaardbaar is, dat die ons hulpeloos maakt, daar blijf je toch tegen aanstoten, ik tenminste wel.

Leven en dood zijn in de Bijbel geen vrienden. Jezus noemt zich de opstanding en het leven en hij heeft er grote moeite mee dat Lazarus dood is, verbolgen in de geest is hij dan.

Waarom zei Jezus dan? Deze ziekte loopt niet uit op de dood, maar op de eer van God. Heeft hij de situatie onderschat, is het een vergissing?.

Het simpele antwoord is omdat Jezus weet dat de Vader hem zal verhoren, dat hij Lazarus kan opwekken. Niets aan de hand, geen zorgen.

Maar dan mis je wat het Jezus kost, want dat hij naar Lazarus toegaat, dat zal zijn dood worden, daarmee graaft hij zijn eigen graf. Want in het Johannesevangelie is het directe gevolg van de opwekking van Lazarus, dat dat het sanhedrin Jezus ter dood veroordeelt.

Omdat het sterven van de arme Lazarus, zijn vriend, hem raakt, geeft Jezus zijn leven, uit louter liefde, alle ongeloof en onbegrip die hij tegenkomt ten spijt, hij maakt het waar dat God een helper is.

“Deze zwakte loopt niet uit op de dood, maar tot de eer van God, daardoor zal de zoon van God worden verheerlijkt.”

Met dat laatste bedoelt het Johannesevangelie steeds dat Jezus verhoogd wordt aan het kruis, zijn leven geeft voor zijn vrienden. Daar loopt het op uit. Jezus gaat naar Judea om een helper te zijn voor Lazarus, Maria en Martha, omdat hij van hen lief heeft als vrienden en dat wordt zijn eigen dood.

“Ik ben de opstanding en het leven, wie in mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven. Als ik voorga bij een uitvaart”, op de begraafplaats, mag ik die woorden van Jezus uitspreken. Ik vind dat iedere keer een waagstuk om dat zo te zeggen, bij een graf, in dat onvervangbare gemis, als je weet dat iemands leven echt voorbij is gegaan.

Maar dan juist ervaar je dat God helpt, dat er opstanding is en leven is in de vriendschap die Jezus bewoog, liefde tot het uiterste. Dat je dat tegen alles in kunt geloven. Zo meteen zullen we het zingen als we een overleden zuster gedenken. “Wij leven en sterven voor God onze Heer, aan hem behoren we toe.”

Het is toch heel wat dat Jezus dat zo aan Marta vraagt: geloof je dat? Ja Heer, zegt ze, en let dan eens op hoe ze haar geloofsbelijdenis motiveert, ze zegt ik ben tot geloof gekomen dat u de messias bent, de zoon van God die in de wereld komt. 

Dat laat zien dat het geloof dat Jezus de opstanding en het leven is, niet statisch is, maar een weg, die je samen met Jezus gaat, zijn messiasschap is komende, is onderweg in onze wereld. Veel vertalingen zeggen, die in de wereld komen zou, maar dat is niet wat er staat, er staat, komende in deze wereld. Het is een transitie om het eigentijds te zeggen.

Dat is een Joods perspectief dat Johannes via Marta inbrengt. Het nieuwe leven met God is aanwezig, hier en nu, maar het is nog niet af, het moet er nog van komen. Het gaat ergens naar toe.

Een doortocht, zoals Pasen, Pesach, dat oorsponkelijk is, een uittocht van dood naar leven. En daarom roept Jezus zijn vriend uit het graf, kom naar buiten

Dat is waar de Heer van Pasen, opstanding en leven je toe oproept, om een nieuwe schepping te zijn, losgemaakt uit de banden van de dood.

(Zoals iemand in de voorbereiding zei. Geloven dat God je gebed verhoort is amen zeggen, je toevertrouwen aan Gods toewending naar deze wereld.)

Een mooi detail tenslotte is dat de omstanders van Jezus de opdracht krijgen om Lazarus te bevrijden van de windsels waarin hij is gewikkeld, de blinddoek die zijn gezicht bedekt.

Niet alleen Lazarus wordt opgewekt, zij, de toeschouwers, worden ook weggeroepen uit hun passiviteit en meeloperij, om iets bevrijdends te doen. Om een medemens die verwikkeld is geraakt in problemen en het niet meer ziet, los te maken en weer zicht te geven.

Zoals de naam van deze zondag altijd al zei. Doe recht.

Amen

Bij de bron

Preek 12 maart bij Johannes 4 en Exodus 17 in de Dorpskerk te Barendrecht

Waar haal je het vandaan? Het boeiende van dit gesprek tussen Jezus en de  Samaritaanse vrouw over drinkwatervoorzieining is dat zij spreekt van een put en Jezus van een bron. In het watermanagement van het land Israël is dat een groot verschil. Een put bevat opslag van regen, stilstaand water, dat al snel troebel wordt en dat maar beperkt voorradig is. In periode van droogte raakt het op. Een drooggevallen put wordt dan ook wel gebruikt als gevangenis, denk aan de geschiedenis van Jozef.

Bij een bron is dat anders, dat is stromend water, dat borrelt op, fris en gezond, daarom wordt dat ‘levend water’ genoemd. Het vinden van een bron is Bijbels gesproken van levensbelang.

De Samaritaanse  vergelijkt haar leven met een put, haar leven is stil komen te staan. Dat ze daar op het middaguur alleen bij de put is, wijst daarop. Water halen was meestal een sociale activiteit, maar zij is geïsoleerd geraakt. En uit het vervolg van het gesprek blijkt dat ze meerdere relaties heeft gehad die haar geen geluk hebben gebracht. Vandaar haar afwerende reactie richting Jezus, ze houdt hem af.

Als Jezus van Jeruzalem/Judea in het zuiden naar Galilea in het noorden reist, dan gaat hij door Samaria, dat daar tussen ligt. En dan raakt Jezus vermoeid, uitgeput, het is rond het middaguur, letterlijk staat er het 7e uur, vanaf zonsopgang gerekend.

Als je dan ’s ochtends vroeg bent vertrokken en je loopt door heuvelachtig gebied en het wordt steeds warmer, dan voel je je benen steeds zwaarder worden, je lichaam uitdrogen, dan ben je als dat hert uit psalm 42 dat verlangt naar fris, dorstlessend water.

Geef mij te drinken zegt Jezus, plompverloren,  tegen de Samaritaanse vrouw die hij ontmoet bij de waterput die de Jacobsbron heet. Jezus is hier degene die om een geschenk, om een gunst vraagt, hij heeft geen emmer, hij kan er niet zelf bij, daar heeft hij de  hulp van deze vrouw bij nodig.

Maar zij weigert, heeft Jezus het niet beleefd gevraagd, geef mij te drinken, klinkt voor mij nogal direct, maar dat is het probleem niet, het probleem is dat zij een Samaritaanse is en Jezus een Jood, hoe kunt u mij dan om drinken vragen?

Hoe dan. De vrouw is op haar hoede, waterputten waren ontmoetingsplekken voor mannen en vrouwen, en zij houdt er rekening mee dat die vraag van Jezus misschien niet onschuldig is. Zullen we nog wat drinken…. Haar ervaringen met mannen zijn niet zonder problemen geweest en zij geeft een grens aan. Ze houdt afstand.

Maar zo’n man is Jezus niet en er ontstaat een gesprek over het geschenk dat God geeft, het levende water. En dan moet je het niet zo lezen alsof deze Samaritaanse er niets van begrijpt en onwetend is. Als Jezus over het geschenk van God en het levende water begint dan snapt zij dat het niet om een wonderput gaat waar je wensen uitkomen.

Zij legt zelf het verband met vader Jacob, zij begrijpt dat het om beeldspraak gaat, maar ze wil van Jezus weten hoe, hoe kom ik bij dat levende water of hoe gaat u mij dat geven?

Tussen ons ligt een kloof, u bent een joodse man, ik een samaritaanse vrouw. Vandaar dat ze zegt: U hebt geen emmer en de put is diep. Waar gaat u dat levende water vandaan halen?

Ja waar haal je het vandaan? Een zeer terechte vraag. Komende week waterschapsverkiezingen. Op veel plekken in de wereld is er schrijend tekort aan water, het peil in meren en rivieren staat ieder jaar lager, het grondwater zakt. Oogsten mislukken, omdat er tegen droge zomers niet te beregenen valt, de natuur legt het af, de grond verzilt, valt uit elkaar. En als water een schaars goed wordt, ontstaan er conflicten, wie heeft er recht op.

De Samaritaanse vrouw heeft er weet van, dat water putten een dagelijkse strijd is, zwaar werk.

Is het dan een cynische reactie als ze zegt: “Geef mij dat water  Heer, dan zal ik geen dorst meer hebben en hoef ik ook niet meer hierheen te komen om water te putten.” Of spreekt er ook een echt verlangen uit? Ik denk het, het gesprek heeft bij haar iets aangeboord, een bron die verstopt zat gaat door de ontmoeting met deze rabbi weer stromen.

Want Jezus zegt: het water dat ik geef zal in je een bron worden waaruit water opspringt dat eeuwig leven geeft. Wat is nu het mooie van die uitspraak?  Jezus zegt niet ‘geef mij die emmer, dan zal ik wonderwater voor je naar boven halen, dan maak ik er een wensput van’ 

Jezus zeg het water dat ik geef, dat geschenk van God dat wordt ín jou een bron van leven, het gaat weer stromen in jou. Als ik dat nu eens op mezelf betrek, als dat is wat God mij wil geven, dat je een bron wordt die anderen te drinken geeft. Zoals vader Jacob eens zijn kinderen en vee te drinken gaf.

Dan moet je nog steeds dat dagelijkse werk doen en dat is wel eens uitputtend, dat je denkt waar haal ik het vandaan, maar in je blijft er iets stromen, omdat Jezus je aanspreekt, omdat hij die bron bij je aanboort van eeuwig leven.

En als je bang bent dat de bronnen van het geloof uitgeput raken.  Waar haal je het vandaan dat levende water? Is het grondwaterpeil door de geestelijke droogte van deze tijd niet zo diep weggezakt dat de jonge wortels nauwelijks nog gevoed kunnen worden. Daar valt niet tegen op te beregenen, het verdampt waar je bijstaat. Maar er is een bron, een levensbron, die stromen blijft. Water uit de rots.

En je denkt misschien, waar ga je het vandaan halen om de nood van de wereld te lenigen, is wat je doet niet te weinig, een druppel op een gloeiende plaat wordt er dan gezegd. Zo spreekt Jezus niet, voor Jezus maakt juist het kleine gebaar, die ene hulpactie het verschil, ergens anders zegt hij: “wie aan een van deze geringe mensen een beker koud water geeft, amen, die zal zeker beloond worden.”

In het vervolg van het van het verhaal gaat het stromen, de Samaritaanse gaat in de stad, waar ze vandaan komt, vertellen wat ze heeft meegemaakt en de mensen in haar omgeving merken het op, ze komen door haar getuigenis tot geloof. en ik stel me voor dat ze zo uit haar isolement komt, dat ze voortaan aan haar buren vraagt, ga je vandaag mee naar de put, ik bedoel de bron, om water te halen.

Ik denk dat dit verhaal ons leert dat het in je zit, dat dat stilstaande water zomaar in je kan gaan stromen, dat het in je opwelt en dat je zo voor je medemens een bron van geloof en vertrouwen wordt. Dat is wat God wil geven.

Jezus, oorsprong van mijn leven,

zon van vreugde, hoog verheven,

Jezus, hart van mijn beminnen,

levensbron en licht der zinnen,

zie ik val hier voor uw voeten,

laat mij waardig U ontmoeten,

mij genieten van uw spijze,

bij U zijn om U te prijzen. (lied 376:5)

Naäman

Ferdinand Bol- de profeet Elisa weigert het geschenk van Naäman, 1661 Amsterdams Historisch Museus (Statenvertaling.net)

Preek bij 2 Koningen 5:1-19

In de doopliturgie van onze kerk zit een beweging van toewending en afwending. De toewending is de belijdenis, het toebehoren aan de drie-ene God, gericht zijn op het rijk van Christus.  De afwending is het afzeggen, het afzweren en afblazen van de afgoden, daar zit je niet meer aan vast.

Bij de doop wordt aan de gemeente gevraagd: Wil je je afwenden van alle kwaad en alles wat Gods wil weerstaat? Ofwel: wil je je verzetten tegen alle machten die als goden over ons willen heersen?  Wij worden opgeroepen, wij samen, ons af te keren van onze zonde, onze verkeerde manier van leven.

Voor die keuze staat de gemeente van Christus rondom de doop en voor die keuze staat Naäman aan het ende van de Schriftlezing als hij op het punt staat naar de hoofdstad Damaskus in zijn thuisland Aram/ Syrie terug te keren.

En Naäman wil die keuze maken voor de God van Israël, in dienst gaan bij de God die hem een nieuw begin heeft geschonken. Een schone lei. En daarom vraagt hij aan Elisa of hij twee zakken met Israëlitische aarde mee mag nemen naar Damaskus, heilige grond als een mobiel altaar om daarop de ene ware God van hemel en aarde te dienen

Want nu weet ik het, zegt Naäman, dat er geen andere God is. Hij is vastbesloten, heeft het helemaal helder, maar nu komt het: er is een klein probleempje dat hij schoorvoetend aan Elisa voorlegt, het Hebreeuws in de tekst is hier krakkemikkig, alsof Naaman inderdaad een kleine jongen is die niet goed uit zijn woorden kom, als ik dan, als ik dan in Syrie met meneer de koning in tempel van Rimmon kom, dan moet ik als legeraanvoerder en opperbevelhebber arm in arm met hem lopen, maar als de koning buigt voor de afgod, dan moet ik wel meebuigen. Beroepshalve.

Dat is nou zonde, had hij zich net in de dienst van de ene God gesteld, een nieuw bestaan ontvangen, dan komt toch weer die afgeschreven afgod van een Rimmon om de hoek kijken. Voor Naäman is het een duivels dilemma. Vanuit zijn functie moet hij die tempel van Rimmon binnen gaan, maar hij wil daar eigenlijk niet zijn.

Het zou goed kunnen dat dit satire is, Naäman die zich oprecht bekeert, maar ook de ijdele generaal blijft die zijn eigen problemen opblaast alsof daar alles van afhangt. Maar goede satire, zegt iets over de realiteit.

En de realiteit is dat wij niet zo gemakkelijk afkomen van onze Rimmons. Ook als je van harte belijdt dat er geen god is behalve de Ene die die naam verdient, die onze God wil zijn.

Is dat onze eigenlijke melaatsheid, in Bijbelse zin, dat die nietsige, niksige afgoden toch steeds weer opspelen, een onderhuidse kwaal die de kop opsteekt als je weerstand verzwakt? En dat je dan meebuigt…

En nu is het scherpe van deze satire dat Naäman helemaal niet wil buigen voor de afgod, hij wil de God van Israël dienen, maar de realiteit, zijn positie, zijn werk dwingt hem om mee te buigen.

En dat zou zomaar ook ons probleem kunnen zijn, dat we vast zitten in een economische werkelijkheid met allerlei afgoden, waardoor je voor je gevoel wel mee moet doen met een systeem,  dat je geestelijke gezondheid aantast, want waar je mee omgaat, daar wordt je mee besmet.

Naäman legt het probleem aan Elisa voor en die antwoordt kort en bondig, in het Hebreeuws met 1 woord, leshalom, in vrede. Kort en krachtig en ook wel wat kortaf, alsof hij genoeg heeft van het gedram van Naäman.  Schoon genoeg. Gegroet.

Maar in dat ene woord shalom zit een boel huiswerk voor Naäman, de generaal die succes had behaald in de oorlog en rijk was geworden aan oorlogsbuit. Als hij echt met een schone lei wil terugkeren, dan moet hij vrede zoeken. (tip voor wereldleiders) Elisa bedoelt volgens mij, die Rimmon interesseert me niet, en wat je wel of niet in zijn tempel doet, Naäman, als het ons maar vrede brengt, als je stopt met je invallen en invasies, je intimidatie en je oeverloze veroveringsdrang.

Ja Elisa kan een nukkige profeet zijn. Een mooi portret krijgen we hier van deze Godsman, zoals hij net als zijn leermeester Elia wordt genoemd. Wars van militair vertoon en  politieke interessantdoenerij of financiële inhaligheid. Van het enorme geschenkenpakket dat de generaal heeft meegenomen, door Naäman zelf een zegening genoemd, moet hij niets hebben.

Het wordt in deze satire heerlijk humoristisch verteld. Het begint met het buit gemaakte meisje dat door heeft dat het niet goed gaat met de man van haar meesteres. Want de grote sterke man is melaats, een huidziekte die onrein maakt, staat er in de nieuwe vertaling. Besmet. Zijn eer aangetast, een smet op zijn blazoen.

Toch wonderlijk dat dit weggeroofde meisje voor de ommekeer zorgt, door tot de vrouw van Naäman te zeggen: Kon hij maar naar de profeet in Samaria gaan, verzucht het meisje. Dat laat Naäman zich geen twee keer zeggen, hij kiest voor de diplomatieke weg en hij laat zijn koning een brief schrijven voor de koning van Israël. En voor alle zekerheid neemt hij in zijn gevolg nog een heel leger mee. Met paarden en wagens.

Het is dus te begrijpen, logisch, dat de koning van Israël het niet vertrouwt, dit lijkt een militaire meesterzet, een voorwendsel om de oorlog te verklaren. Hij is niet naïef, die generaal gaat hem en het land in de ellende storten. Hij scheurt zijn kleren. Ben ik soms God, dat ik kan doden en levend maken.

De psychiater Ester van Fenema schrijft in haar nieuwe boek over de 7 hoofdzonden dat wij in onze tijd wel zijn gaan geloven, dat we zelf god  zijn en dat is ons probleem.

Als Elisa hoort wat er aan de hand is, weet hij dat hij in actie moet komen. Hij stuurt een bode die de boodschap overbrengt dat Naäman zich 7 maal moet baden in de Jordaan, dan zal hij gezond worden.

Ik vermoed eigenlijk dat Elisa niet zo geïnteresseerd is in de dermatologische gezondheid van deze oorlogszuchtige generaal. Hij heeft geen zin Naäman te ontmoeten, laat staan hem de hand op te leggen, met het risico zelf besmet te raken. Hij wil vooral dat Naäman en zijn leger de aftocht blazen en daarom stuurt hij hem naar de Jordaan, de grensrivier. Voordat het leger aan het plunderen slaat of de koning van Israël in paniek tot de aanval overgaat en de boel escaleert.

En ik weet niet of Elisa het voorzien had, maar Naäman voelt zich nu echt in zijn eer aangetast. Hij vindt dat hij wordt afgescheept en maakt zich kwaad. Waarom neemt deze profeet niet eens de moeite om zijn huis uit te komen en weigert hij zijn God voor mij aan te ropen. Het zijn in feite de knechten van Naäman die de situatie redden omdat ze het aandurven hun baas tegen te spreken. Als de profeet u iets groot had opgedragen, had u het zeker gedaan. Het is toch geen moeite om in de Jordaan af te dalen. Baat het niet, dan schaadt het niet.

Wat heeft deze geschiedenis van Naäman en Elisa nu met de beweging van toewending en afwendig te maken in de doopliturgie. Dat je dankzij Christus, in het reine komt met God, gered wordt, als het ware als eerstelingen van de  nieuwe schepping, met een schone lei begint. En je redding en reinheid buiten je zelf mag zoeken.

Wij zijn niet allemaal generaal, zelfs niet buiten dienst, maar we voeren wel allemaal onze kleine oorlogjes ben ik bang, op een of andere manier is ieder mens daarmee besmet. En met onze manier van leven, als of we god zelf zijn,  gaan we net als Naäman over heel wat grenzen heen. Hebben we het gelaat van de aarde aangetast.

Naäman leert de God van Israël kennen omdat hij bereid is af te dalen, tot 7 maal toe in de Jordaan, omdat hij in staat is om te luisteren naar zijn personeel, eerst het meisje en nu zijn knechten, de militaire hierarchie wordt omgekeerd, de orders komen van onder. Hij wordt een kleine jongen, herboren.

Dat nieuwe begin als voorbode van Gods geheel nieuwe schepping, dat wordt mogelijk als je ophoudt om je groot te maken en groot te houden en op je strepen te staan.

Dit is een geloof dat niet meebuigt met de groten der aarde, maar afdaalt en luisteren naar degenen die geen stem hebben .

Ipv meebuigen voor de afgoden, wat al te vaak onze realiteit is, ga je in dienst van de Heer, die met ons omging en onze smetten op zich nam, die zich liet dopen in de Jordaan om alle gerechtigheid te vervullen, dat maakt je rein.

Ja, wil je afwenden van alle kwaad en alles wat Gods wil weerstaat? Zoek je redding en reiniging buiten jezelf (zo zegt het klassieke doopformulier), dan word je weer mens, als herboren. Amen

Preek gehouden op 30 oktober in de de Dorpskerk te Barendrecht

Boeren en burgers

Pieter Breugel- Boerenbruiloft (1568) – geïnspireerd op de gelijkenis van de genodigden bron: wikipedia

Boeren en Burgers

Ik maak een fietstocht door het Midden-Delfland. Schiedam-Kethel, Den Hoorn, Schipluiden. Een veenweidegebied tussen de grote steden. Ik kom langs de boerderij waar mijn opa een melkveehouderij had. Dat stemt weemoedig. Als jongen heb ik vaak geholpen om de koeien vanuit de wei naar de stal te brengen, waar ze gemolken werden en bijgevoerd met een maatbeker bix. Dat halen van de koeien ging dan een stukje over de openbare weg en de auto’s wisten dat ze moesten wachten.

Het bedrijf was te klein om te worden voortgezet. Er zijn hier meer boeren uitgekocht, voor het doortrekken van de A4-snelweg en natuurontwikkeling. Van dat laatste was mijn opa niet zo’n voorstander, maar van zijn dieren hield hij. Het meest beladen onderwerp was de melkprijs, die bepaalde het inkomen.

Mijn interesse was gewekt en ik ging landinrichting studeren aan de Landbouw Universiteit in Wageningen. Uiteindelijk werd het toch theologie, maar het vraagstuk is me blijven boeien, hoe richt je de samenleving in en hoe maak je ruimte voor elkaar?

Momenteel is een deel van de boerenbevolking in opstand. Ik zie omgekeerde vlaggen, ook op bedrijven die te koop staan. De landbouwvoertuigen die de wegen blokkeren zijn vele malen groter dan de tractor van opa. Begrijp ik het? Jarenlang hebben ze geproduceerd voor een schamel loon. Nu de voedselprijzen stijgen en ze investeringen kunnen terugverdienen, dreigen ze ingeperkt te worden. Anderzijds, van uitkopen hoef je niet minder te worden, zeker als de overheid daar veel geld voor reserveert.

Het thema van de komende gezamenlijke startdienst in Barendrecht  is ‘Aan Tafel!’. Een Bijbels beeld waarin iedereen kan mee-eten en meepraten. Als kerk geloven we dat God daar de Gast-Heer van is. Jezus nodigt je daarvoor uit.  Aan deze tafel leer je wat inschikken is. Als de ene kant van de tafel inhalig alles naar zich toehaalt, lijdt de andere kant honger. Met name in het Lucasevangelie staat dat hoog op de agenda. Discipelen en farizeeën die zichzelf belangrijk vinden krijgen een lesje nederigheid. Gasten die zich druk maken over de tafelschikking worden op hun plaats gewezen.

Aan tafel met boeren, burgers en buitenlui. Er is Iemand die zich daar niet te groot voor voelt. Hij is in ons midden als Eén die dient.

Als de goden zwijgen

Interieur Pantheon-Giovanni Paolo Panini (bron: wikipedia)

Met mijn zoon en een vriendje ga ik naar de film: Thor, love and thunder. Door de hitte van Rotterdam fietsen we naar de bioscoop naast het Feyenoord stadion. Op voetbal heb ik meer kijk dan op superheldenfilms. De helden en mindere goden die daar momenteel spelen ken ik wel zo’n beetje, naar die uit het verleden zijn de straten vernoemd. Misschien komt er een tijd dat er weer straatnamen naar dominees gaan heten. Via de Coen Moulijnweg komen we bij het Cor Kieboomplein. Van superheldenfilms heb ik minder verstand. Zoon probeert om mij de verhaallijn van de Thor-sage in de serie van Marvelfilms uit te leggen, ik herken wat namen uit de Noorse mythologie, maar nu begint het mij te duizelen.


De film blijkt gelukkig ook zonder voorkennis redelijk te volgen, al ontgaan nogal wat grapjes me waar de rest van het publiek om moet grinniken. Mijn theologische antenne slaat vanaf het begin aan, omdat het verhaal inzet met een toegewijde gelovige die zwaar teleurgesteld raakt in zijn particuliere god die zijn dochter laat sterven en die hem uitlacht en doodleuk laat weten dat er geen ‘eternal reward’ tegenover staat. De man doet dan een gelofte dat alle goden dood moeten en ontpopt zich tot een engel des doods die het universum wil vernietigen.


Hier wordt verbeeld hoe teleurgestelde religie in nihilisme omslaat. Goden vallen van hun voetstuk, in een andere scene is het Zeus die het af laat weten, de goden op de Olympus zijn niet geïnteresseerd in het bevrijden van stervelingen en Thor wordt dan de held, misschien zelfs de messiaanse figuur die de wereld moet redden met de sterrenkundige Jane Foster aan zijn zijde.
Deze helden strijden voor traditionele en progressieve (familie)waarden en ze vechten met antieke en ultramoderne wapens. Het probleem van dit soort films blijft voor mij dat oorlogsvoering als onschuldig wordt voorgesteld.


Zondag staat Psalm 82 op het leesrooster. Ik mag in een andere gemeente voorgaan, meestal volg ik dan een liturgie die ik al eens heb gebruikt, maar Psalm 82 voeg ik nu toe, als leefregel. Het gaat over God die in de vergadering der goden opstaat en hen verwijt dat ze hun ogen sluiten voor onrecht en de mensen in hun misere laten stikken. Ik heb ooit geleerd dat we in een tijd van ontmythologisering leven, maar in Marvelfilms zijn dit soort scenes springlevend.


Psalm 82 bidt dat wanneer onze religie door de mand valt, we teleurgesteld raken in onze goden, er toch een God is die opkomt voor gerechtigheid.