Troost, troost mijn volk

De profeet Jesaja-Jan Mostaert (ca.1520) Museum Boymans van Beuningen

De Canadese filosoof Michael Ignatieff schreef een boek over troost. Toen hij daar een paar jaar geleden aan begon, vroegen mensen uit zijn omgeving of het wel goed met hem ging. Waarom een boek over troost? Welk verdriet had hij niet kunnen verwerken?

Het ging goed met hem, maar hij was op het spoor van de troost gezet toen hij bij een muziekfestival een kooruitvoering van de psalmen meemaakte. De muziek en de teksten brachten bij hem als (naar eigen zeggen) niet religieus persoon een diepe emotie te weeg die hij als troost beleefde. En daar wilde hij zich  in verdiepen, want hij had niet verwacht dat het zoveel met hem deed, dat die troost  zo relevant voor hem was

Nu een paar jaar en een paar coronagolven later wordt hem niet meer gevraagd waarom hij zich met het onderwerp troost bezig houdt. Het blijkt dat heel veel mensen snakken naar troost. Waarom? Omdat het leven moeilijker, zwaarder, onzekerder is dan voorheen. En omdat veel dingen die voor afleiding zorgen wegvielen in de lockdowns?

Troost, troost mijn volk, zo begint Jesaja 40, zo begint een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van Israël, want de eerste 39 hoofdstukken van Jesaja spelen vroeger in de geschiedenis, voor de ballingschap, maar hoofdstuk 40 kondigt het einde van 50 jaar ballingschap aan, hier spreekt Deuterojesaja, oftewel een tweede Jesaja. In de geest van de eerste.

Dat zit misschien dicht tegen elkaar aan, de vraag is of het volk zich wil laten troosten of gaat deze Jesaja te snel voor ze. Is de ellende dan zomaar voorbij?

Deze tweede Jesaja en daarmee volgt hij de eerste Jesaja,  geeft aan de ellende, het ver van huis zijn, een bepaalde duiding. Hij beweert namelijk dat die ellende te maken heeft met schuld, een straf is, een taakstraf kun je het noemen, een slavendienst. Het volk heeft schuld op zich geladen en daardoor de vrijheid verspeeld.

In de trant van: ‘Jullie hebben je niet aan de adviezen en de basisregels gehouden en dan is dit het gevolg.’

Maar wat me dan opvalt is dat Jesaja wel wat van die logica afwijkt door het volk toe te spreken dat ze uit de hand van de Heer dubbel  voor haar zonden hadden ontvangen.

Jullie zijn zwaarder gestraft dan je had verdiend, dubbel hebben jullie geboet. Ik weet niet precies hoe Jesaja dat bedoelt.

In ieder geval hoor ik er iets van protest in van de kant van Jesaja,  heeft Israël niet te veel te verdragen gekregen? Heeft God zijn volk niet te hardhandig aangepakt?

Juist in die formulering dat het volk dubbel heeft ontvangen, zit een element van vertroosting. Ja, dat ze in deze situatie zitten is door hun eigen toedoen, het gevolg van hun slordige omgang met God en de naaste, maar het is meer dan dat, meer dan ze hadden kunnen voorzien, ze zijn hier niet alleen verantwoordelijk voor.

Troost, troost mijn volk, dat doe je niet door alle schuld bij een ander te leggen of door alle schuld bij jezelf te leggen . Het lijkt wel alsof God zegt, jullie mijn volk,en ik jullie God, hebben hier allebei ons aandeel in.

Machtig mooi vind ik het dat God Israël hier aanspreekt als ‘mijn volk’ en dat God zich aan hen voorstelt: ‘jullie God’.  Dat deze tweede Jesaja zo begint.

‘Dubbele straf’ zegt de NBV-vertaling, maar ‘straf’ staat er niet. Alleen dubbel ontvangen en dat zet mij aan het denken. 

Nu ga ik Jesaja niet liever maken dan hij is, hij duidt de ballingschap als een straf uit Gods hand, maar ‘dubbel ontvangen’, dat duidt volgens mij op een ander extra. Dat ze naast de straf, ook vrijspraak krijgen, het grote geschenk van de gratie.

Want welk woord staat er nu eigenlijk dubbel? Troost, twee keer, dat is het, dat bedoelt Jesaja met dubbel ontvangen.: Troost, troost, mijn volk.

Maria

Isenheimer Altaar te Colmar, Maria en Gabriël

‘De kapel is open’,  staat er op het bordje bij het kerkplein in Standdaarbuiten. Als ik er langs fiets valt mijn oog op het Mariabeeld. Zij is er nog! De kerkgebouwen in Standdaarbuiten zijn verkocht aan particulieren in de afgelopen jaren. Dat het nodig was valt  te begrijpen, maar toch doet het me pijn dat er geen kerkelijke vierplek meer is in dit dorp en dat geldt voor meer plaatsen in de omgeving.

Wel is er die Mariakapel, waar je als voorbijganger wordt verwelkomd om te bidden en daarbij een kaarsje aan te steken.  Als protestant denk je er echter niet snel aan om naar binnen te gaan.

Ik ging er met nieuwe ogen naar kijken nadat ik voor mijn verjaardag het boek ‘Maria, icoon van genade’ kreeg, geschreven door de christelijk-gereformeerde  hoogleraar Arnold Huijgen. Behalve boeiende theologiegeschiedenis is het een oproep aan protestanten om meer waardering voor Maria te koesteren. Luther en  Calvijn achtten haar hoog. Zij is immers de eerste die het evangelie van de komst van Christus met geloof begroet en zij staat aan de basis van de kerk. Een joods meisje is de moeder van alle gelovigen. Maria staat bij het kruis als haar Zoon sterft en na de opstanding verwacht zij met de apostelen de Heilige Geest. Het is volgens Huijgen niet de bedoeling haar te aanbidden, maar samen met haar aangesproken te worden en in te stemmen met haar lofzang: ‘Mijn ziel prijst en looft de Heer, mijn hart juicht om God mijn Redder.’

Dat helpt mij om deze Mariakapel niet als een restant van bijna verdwenen volksgeloof te zien, maar als een uitnodiging om het vertrouwen van Maria voort te zetten. Wie het gevoel bekruipt de laatste te zijn die gelooft, kijkt naar de moeder van Jezus en beseft dat zijn de eerste was die het evangelie van harte beaamde. Een voorbeeld voor alle christenen en daarom is het een hoopvol teken als er plekken zijn waar zij in ere wordt gehouden. Iemand vertelt me dat hij de sleutelbeheerder is van de Mariakapel. Een mooie taak! Als er voor Maria een plek is, dan ook voor haar geloof dat God bij de mensen wil wonen.

meditatie kerkblad oktober 2021