Houd me niet vast

Rembrandt- De opgestane Heer verschijnt aan Maria Magdalena (Statenverteling.net)

Een van de meest ontroerende momenten van de Matteus Passion  van Bach is de Aria die gezongen wordt als Jezus aan het kruis gehangen is:

In het Duits begint de tekst zo: Sehet, Jesus hat die Hand, Uns zu fassen Ausgespannt. Kommt

Kijk, Jezus heeft zijn handen om ons te vatten uitgespannen, Kom

Dat komt dichtbij, dat de gekruisigde Jezus zijn armen gespreid houd als handreiking, als welkomstgebaar, als toewending en zegen: kom in mijn armen, om ons als verloren kuikens onder zijn hoede te nemen, dat is niet zo maar modieuze theologie, dat had Bach al gezien.

De gekruisigde heeft de handen uitgestrekt: kom, zoek erbarmen vindt verlossing, zoek het hier. Dat is het beeld, de boodschap van Goede Vrijdag.

In de beeldende Matteus-vertaling van Jan Rot:

Vrede! Jezus reikt de hand . Naar elk mens in ieder land. Kom – Waarom? – in Jezus’ armen! Zoek naar klaarheid! Wat is waarheid? Zoek dan! – Hoe? – in Jezus’ armen!

Jezus reikt je de hand

Dat is Goede Vrijdag, dan valt het toch wel heel erg op, dat je met Pasen niet de kans krijgt Jezus vast te houden en in de armen te sluiten. Ja, dat valt op, misschien ook wel tegen.

Want de leerlingen, Maria, Petrus en de andere leerlingen zien een leeg graf, een weggerolde steen, doeken die terzijde zijn gelegd, alsof iemand wakker is geworden en z’n bed netjes heeft opgemaakt. Maar het lichaam van hun Heer zien ze niet, nergens te bekennen. Ze zien natuurlijk vooral wat er mist, wat er ontbreekt.

En dat bezorgt ze grote onrust en stress. En verdriet, Maria huilt bij het graf.

En als ze dan iemand ziet, dan denkt ze dat het de tuinman is. De hovenier die in de tuin bezig is, vroeg in de ochtend, voor dag en dauw, in onze kerktuin gaat dat ook zo.  Er wordt hard gewerkt in de vroege morgen.

Ze vraagt de tuinman, waar hebben ze hem neergelegd. Ja, ze denkt dat het de tuinman is. En die zegt alleen maar ‘Maria’.

Maar voordat Maria van Magdala ook maar een toenaderingspoging kan doen, ze heeft alleen nog maar rabboeni geroepen, meester, zegt Jezus ‘houd me  niet vast’ in andere vertalingen ‘raak mij niet aan.’

Dat komt niet heel uitnodigend en verwelkomend over, waar is dat grootse gebaar  van zegening en aanvaarding gebleven.

Maar hier een afwerende reactie, houd me niet vast, het lijkt haast een coronareflex, iemand steekt een hand uit en je schrikt, deinst terug, moet ik dat wel doen.

Of een waarschuwing tegen ongewenste aanrakingen, iemand tegen zijn of haar zin in betasten, dat is grensoverschrijdend gedrag. Maar is dat hier het geval?

Hoe close was Maria van Magdala met Jezus, daar zijn nogal wat theorieën en speculaties over, maar we weten bijna niets van haar. In het Johannesevangelie kom je haar voor het eerst tegen, onder het kruis. Ze wordt vaak geïdentificeerd met de Maria die Jezus zalfde, maar die kwam uit Bethanië, de zus van Martha en Lazarus. En deze Maria dus uit het plaatsje Magdala. Maria de Magdaleense.

Vroeg op de eerste dag van de week komt zij bij het graf, is zij daar.

Ze is de eerste die de opgestane Heer heeft gezien. En Jezus stuurt haar om het bericht door te geven aan de anderen. Zij. De apostel van de apostelen.

Maar eerst de wanhoop. Vergelijk haar situatie met die van het volk Israël in het Paasverhaal van exodus, als ze in het nauw gedreven worden door het leger van de farao met zijn ruiters en paarden, zwaarbewapend en meedogenloos. Je wordt verpletterd. Er is geen route!

Het volk kijkt om en ze zien de dood in de ogen, ze zitten klem. Hadden we het niet gezegd, we waren liever slaven gebleven in Egypte, nu komen we om in de woestijn.

Ze zien het gevaar, met een been in het graf, er wordt jacht op hen gemaakt en dan zegt Mozes. Wees niet bang, je zult het zien hoe de Heer redding brengt en je zult deze Egyptenaren die dood en verderf brengen niet meer zien, nooit van je leven, in eeuwigheid.

Zie je  redding?: in het Hebreeuws ‘jeshoua’, de naam van Jezus of zie je alleen de doodsdreiging, het gevaar, (de beproevingen waar de apostel Petrus over spreekt in zijn brief.)

Mozes houdt het volk geloof voor, vertrouwen, ga anders kijken, hoe zouden ze de Israëlieten dat opgevat hebben terwijl de Egyptenaren op hen af kwamen om ze finaal te verpletteren.

Het boeiende is dat de HEER Mozes dan nogal bruut onderbreekt. Hoezo ‘de HEER zal voor u strijden, jullie hoeven niets te doen’  Waarom roep je mij te hulp. Zeg tegen de Israëlieten dat ze verder trekken.

Ja, de Heer brengt redding, heb vertrouwen en dat houdt in dat je nu zelf ook in beweging moet komen, een move maken, dat moeten ze nu zelf doen, doortocht door de zee.

Zo moet Maria op weg gaan naar Petrus en de andere leerlingen: Ga. En ze gaat: ik heb de Heer gezien.

Heel mooi dat we iets gelezen hebben uit een brief die op naam van diezelfde Petrus staat. En dat die benadrukt dat we het vaak niet zien, zo spreekt hij ons andere leerlingen toe. U hebt hem lief zonder hem ooit gezien te hebben en zonder hem nu te zien gelooft u in hem.

Ergens is dat de grote beproeving, dat we meer dreiging dan redding zien, meer dood dan leven, meer leegte dan houvast. Bonhoeffer zegt in een van zijn brieven vanuit de dodencel dat de verborgenheid/ afwezigheid van God bijna ondragelijk voor hem is.

Hij bedoelde natuurlijk niet het feit dat God onzichtbaar is, maar de ervaring dat je reddeloos en hulpeloos bent, en aan je lot overgelaten, en dat je machteloos staat, en dan te blijven geloven..

Dat er een weg is ondanks alle overmacht, een doorgang door de dreiging heen, dat er een weg wordt gebaand die jij mag gaan, het volk krijgt een vrije doortocht.

Dat is, zegt Petrus, tot ons, andere leerlingen opnieuw geboren worden, dankzij de opstanding van Jezus Christus ga je leven in hoop, zie je toekomst. Eigenlijk staat er dat je een levende hoop wordt. Hoop doet leven, dat betekent Bijbels dus niet: bij gebrek aan perspectief kun je altijd nog hopen en bidden. Dan zegt God, waarom roep je mij om hulp, ik wijs je toch een weg, ik geef je recht van overpad, ik schenk je toekomst zelfs door de dood heen, ga, go.

Door de doortocht van Pasen mee te maken, de bevrijding van Israël uit Egypte, het lijden van Jezus en zijn opstanding, ga je het zien dat er ook voor jou een route is

Petrus zegt in zijn brief tenslotte nog iets heel eigenaardigs over het opstandingsevangelie: dat wat aan ons geopenbaard wordt dankzij Pasen, zelfs de engelen graag zouden zien.

Bij de rabbijnen is het een vaker terugkerende gedachte dat God zijn volk meer liefheeft dan de engelen. Dat de mensen voor hebben op de engelen dat zij kunnen kiezen, daar zijn dan verhalen over dat de engelen zich achtergesteld voelen.

Dat is rabbijnse logica om te beseffen hoe bevrijdend dat de Heer je vraagt, je uitdaagt om op te staan, om te leven in hoop, om met nieuwe ogen te kijken.

Iets daarvan zien we in het schilderij van Rembrandt over de opstanding, Christus verkleed als tuinman, met hoed en tuinschep, bezig om de nieuwe schepping te creëren, Maria die zich omdraait.

De engelen houden slechts de wacht, sterker nog, ze lijken uit te rusten, ze zitten er relaxed bij, hun werk is gedaan, maar Maria heeft de Heer gezien, voor haar begint het nu, zij wordt weggestuurd, ga.

Heel typisch,  in het Johannesevangelie hebben de engelen niets te vertellen, van hen komt het Paasevangelie niet: de Heer is waarlijk opgestaan.

Dat is aan Maria Magdalena, apostel der apostelen. ‘Houd mij niet vast’, zegt de Opgestane. Dat is geen afwerend gebaar, maar een bevestiging van Gods toewending naar deze wereld.

Want Christus, de Levende geeft haar een roeping, een doel, ze krijgt gezag, autoriteit, een missie: Ga naar de broeders en zeg tegen hen dat ik opga naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God die ook jullie God is.

Dat is opnieuw de boodschap van Goede Vrijdag, als alles wordt volbracht. Jezus heeft zijn handen uitgespannen om jou en de wereld te omvatten met zijn handen.

En dat betekent volgens mij: het is aan jou als mens om het te laten zien, om het door te geven. De engelen blijven wel zitten op hun plek, Maria wordt eropuit gestuurd.              Ga.       

Goede Vrijdag

Isenheimer Altaar, bron: Statenvertaling.net

Goede Vrijdag

Vondel publiceerde in 1660 een tweeluik over het bijbelse koningsdrama van David en diens opstandige zoon Absalom. ‘David in Ballingschap’ en ‘Koning David hersteld’.  In zijn biografie  stelt Piet Calis dat Vondel hier het tragische conflict met zijn weerspannige zoon  Joost jr.  verwerkte, die vanwege hoge schulden naar Indië afreisde en tijdens de scheepsreis stierf. Hij zal zich hebben kunnen inleven in het verdriet van David die weende toen hij het bericht van Absaloms dood vernam: “Mijn zoon Absalom, Absalom, mijn zoon, mijn zoon.”

In het toneelstuk  brengt Joab de tijding aan David dat hij Absalom gedood heeft toen die op de vlucht met zijn haren aan een boom bleef hangen  en Joab rechtvaardigt zijn daad dan alsvolgt:

De wet vervloeckt ze, die aen ’t hout ter straffe hangen:

Zo most hy aen een’  boom verdiende straf ontfangen,

Vondel  maakt hier een toespeling op de dood van Gods Zoon op Goede Vrijdag en dan met name de betekenis die de apostel Paulus er aan geeft in zijn brief aan de Galaten:

“Christus heeft ons vrijgekocht uit de vloek der wet door voor ons een vloek te worden omdat geschreven  staat: vervloekt is al wie hangt aan een stuk hout.”  (Galaten 3:13)

Paulus op zijn beurt citeert hier de Tora, namelijk Deuteronomium 21:23

Wanneer iemand  een zonde begaat, waarop de doodstraf staat en hij wordt ter dood gebracht  en gij hangt hem aan een paal (het hout), dan zal zijn lijk niet gedurende de nacht niet aan de paal (het hout) bljven, maar gij zult hem dezelfde dag nog begraven, want een gehange is een vloek van God.

In het pas verschenen boek ‘Parabels’ kom ik een rabbijnse midrash tegen bij deze tekst: Rabbi Meïr zei: wat bedoelt de Schrift met ‘een gehangene is door God vervloekt?’ Het lijkt op 2 tweelingbroers die erg op elkaar leken. Eén werd koning van de hele wereld en de ander wendde zich tot roverij. Na een tijdje werd degene die rover was geworden gevangengenomen en men kruisigde hem aan een paal. En ieder die voorbij kwam en even ging zitten zei: Het lijkt er wel op dat de koning is gekruisigd! Zo ook is gezegd: ‘Want een gehangene is door God vervloekt.’ (Tosefta Sanhedrin 9:7, vertaling Eric Ottenheijm) [1]

De tekst in de Tora stelt dat een ter dood veroordeelde voor zonsondergang begraven moet worden. Hij krijgt ondanks het misdrijf waarvoor hij is gestraft een behoorlijke begrafenis.  Wat niet vanzelf sprak. In de tijd van Vondel moesten de familieleden van de Johan en Cornelis de Witt de twee gelynchte broers ’s nachts van het hout halen om ze te kunnen begraven.

Volgens de Tora maak het laten hangen van een misdadiger het land onrein, want een gehangene is een vloek van God.  Paulus past deze tekst op Christus toe, nogal gewaagd. Door aan het kruishout te sterven heeft Jezus onze vloek op zich genomen.

De midrash van rabbi Meïr opent nog een mogelijkheid, de rabbijnen probeerden in hun teksten de doodstraf te vermijden en het Romeinse gebruik om opstandelingen en weggelopen slaven te kruisigen zagen ze als inhumaan. Met zijn gelijkenis  laat rabbi Meïr zien dat marteling mensonwaardig is. De vloek van God wordt in zijn korte vertelling een genitivus subjectivus. Met de kruisiging van deze koningszoon wordt God zelf vervloekt en onteerd.

Goede Vrijdag. Het lijkt er wel op dat de koning is gekruisigd.


[1] Eric Ottenheijm en Martijn Stoutjesdijk (redactie), Parabels, onderricht van Jezus en de Rabbijnen, p. 193